UTRECHT - Na jaren van groei daalde in 2022 de consumptie van vlees- en zuivelvervangers. Toch is de rek er allesbehalve uit, meent Martijn Rol, sectormanager food bij de Rabobank. Daarvoor moet de categorie wel gezonder en duurzamer worden. “We staan pas aan het begin.”
Hoe verklaart u de recente daling in de verkoop van vlees- en zuivelvervangers?
“Daar zijn verschillende redenen voor. Er was een tijd sprake van een behoorlijk aanbodgedreven hype vanuit zowel producenten als supermarkten die kansen zagen. Daarnaast was de snelle groei van de afgelopen twee jaar ook te danken aan de tijdelijke horecasluitingen. Daardoor gaven consumenten sowieso meer uit in de supermarkt, ook aan eiwitvervangers. Nu de horeca weer open is, vindt daarvoor een correctie plaats. Ook zijn consumenten door de huidige inflatiegolf kritischer op hun uitgaven. En vleesvervangers zijn geen dure, maar zeker ook geen goedkope producten.”
Hoe verwacht u dat de consumptie van eiwitvervangers zich zal ontwikkelen de komende jaren?
“Ondanks de huidige dalende cijfers voorzien we wel weer een toename. Dit komt vooral door een groeiende groep consumenten die bewuster is van de impact van hun voeding. Om de potentiële groei te kunnen duiden, trekken we vaak de parallel met de introductie van andere nieuwe categorieën, zoals alcoholvrij bier en suikervrije frisdranken. In deze gevallen was het gezondheidsvoordeel duidelijk; toch heeft het jaren geduurd voordat de consument de producten accepteerde. Bij deze categorieën heeft, net als bij eiwitvervangers, veel ontwikkeling plaatsgevonden op smaak en diversiteit. Dat zijn factoren die essentieel zijn bij het succes van een product – bij vleesvervangers speelt ook textuur een belangrijke rol. De kwaliteit van deze producten verbetert nog altijd, mede doordat veel partijen in de voedingsmiddelenindustrie zich ermee bezighouden. Bovendien spelen gezondheid – bij alcoholvrij bier en suikervrije dranken – en duurzaamheid en dierenwelzijn – bij eiwitvervangers – een steeds grotere rol bij consumenten. Al deze factoren hebben uiteindelijk een gunstig effect op de verkoopcijfers. We verwachten dan ook dat de Europese markt voor vleesvervangers tot aan 2035 een jaarlijkse volumegroei zal laten zien van gemiddeld 15% per jaar, voor zuivelvervangers verwachten we een groei van 7 tot 8%. Overigens ligt in Nederland het marktaandeel van vleesvervangers met zo’n 4 tot 6% relatief hoog ten opzichte van de meeste andere Europese landen. Dat geldt voor de meeste westerse foodtrends; die zijn altijd eerst in New York of Los Angeles te zien, daarna in Londen en Berlijn en vervolgens in Amsterdam, om vanuit daar de rest van Europa te veroveren.”
Waar liggen de kansen in deze categorie?
“We staan eigenlijk pas aan het begin, al heeft er inmiddels wel veel ontwikkeling plaatsgevonden op smaak, textuur en diversiteit. Zo valt er nog een wereld te winnen wat betreft kwaliteit, productietechnieken en grondstoffen. Momenteel zien we heel veel onderzoek naar en investeringen in fermentatie, waarbij je met behulp van bacteriën meer biomassa kunt realiseren.
De grootste kansen liggen echter op het gebied van gezondheid. Over het algemeen hebben vleesvervangers natuurlijk lagere voedingswaarden en veel toevoegingen. Fabrikanten zetten nog vaak in op betaalbare grondstoffen die vlees zo dicht mogelijk benaderen, relatief smakeloos zijn en goed en tegen redelijk lage kosten te bewerken zijn. Dat levert niet per se duurzame en gezonde producten op, terwijl dat steeds belangrijker wordt. Gezondere vleesvervangers zijn echt de heilige graal.”
Welke grondstoffen zijn veelbelovend als de focus ligt op gezondheid en duurzaamheid?
“Veel fabrikanten kiezen nog steeds voor soja, een grondstof die relatief hoog scoort qua voedingswaarden. De peulvrucht is bovendien makkelijk grootschalig te verwerken en er zijn veel productietechnieken voor ontwikkeld. Als Rabobank maken wij ons, via de Green Deal Eiwitrijke Gewassen, hard voor de terugkeer van de veldboon: ook een eiwitrijke peulvrucht en een product dat groeit op Nederlandse akkers. Veel fabrikanten sourcen hun grondstoffen vanuit de hele wereld, terwijl Nederlandse akkerbouwers zoeken naar meer diversiteit en minder monocultuur. Veldbonen en lupinebonen zouden daarin een heel mooie rol kunnen vervullen. Akkerbouwers missen nu alleen de afzetmogelijkheid. We willen dus de ketenpartners oproepen om daarin hun verantwoordelijkheid te nemen. Het is tenslotte ook makkelijker zaken doen met de buurman dan met iemand van de andere kant van de wereld. We zien dat ketenpartners en retailers er zeker voor openstaan, maar de prijs is nog een obstakel. En de overheid mag daarin ook zijn aandeel nemen. Zo krijgen boeren in België en Duitsland subsidies als zij bepaalde eiwitrijke gewassen verbouwen – hier niet. Met de Beandeal hebben we in ieder geval al een eerste stap gezet. Uiteindelijk willen we samen naar een duurzame keten en gezonde producten.”
Tot slot, hoe ontwikkelt de eiwittransitie zich buiten de westerse wereld?
“In Afrika en Azië wordt natuurlijk traditioneel al veel meer plantaardig gegeten. Eiwitbronnen als insecten zijn daar al veel meer ingeburgerd dan bij ons en kunnen dus een grote rol spelen. We zien ook dat de eiwittransitie daar vooral is gericht op de wens om zelfvoorzienend te zijn. Voor Nederlandse fabrikanten liggen in Europa en de Verenigde Staten dus de kansen. En die zijn groot: we verwachten dat de komende twintig tot dertig jaar de wereldwijde vraag naar eiwitten groeit met minimaal 50%. Dat kunnen we niet allemaal met dierlijke eiwitten invullen.”
Dit artikel verscheen eerder in Levensmiddelenkrant. Abonneren? Klik hier.