[SPECIAL REDUCTIE] DEN HAAG - Te zoute vegaburgers, te zoete satésaus en te vette diepvriespizza’s: volgens de Consumentenbond is er nog veel werk te verzetten als het gaat om reductie. De overheid is bezig met een nieuwe aanpak, met mogelijk wettelijke normeringen. De richtlijnen die nu op tafel liggen, zijn echter onvoldoende naar mening van de Consumentenbond: “Het mag veel ambitieuzer.
In navolging op het Akkoord Verbetering Productsamenstelling werkt het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dit moment aan een nieuwe aanpak voor productverbetering: het project Productverbetering en voedselkeuzelogo – voortgekomen uit het Nationale Preventieakkoord. Daarvoor voert het ministerie overleg met wetenschappers, diëtisten, consumentenorganisaties, gezondheidsfondsen en voedingsbedrijven. De Consumentenbond is blij dat de overheid het voortouw neemt, maar volgens de organisatie zijn in de huidige voorstellen de ambities en prikkels om daaraan te voldoen, nog te mager. We spreken erover met Nelleke Polderman, expert voeding bij de Consumentenbond.
Het Akkoord Verbetering Productsamenstelling liep van 2014 tot 2020. Hoe monitoren jullie de afspraken uit zo’n akkoord?
“Enerzijds volgen we de evaluaties van de NVWA en het RIVM. Daarnaast doen we zelf onderzoeken waarbij we bepaalde producten onder de loep nemen. Jaarlijks voeren we zo’n tien tests uit. Dat doen we doorgaans op basis van de informatie op de etiketten, een enkele keer voeren we ook labonderzoek uit. Bij de onderzoeken kijken we tevens naar de afspraken die binnen het akkoord zijn gemaakt voor dat product en of de fabrikanten daaraan voldoen.”
De afspraken in het akkoord hebben wat jullie betreft niet geleid tot de gewenste verbetering. Wat is jullie grootste bezwaar?
“Het akkoord heeft inderdaad te weinig opgeleverd, vinden wij. De branche heeft zelf afspraken gemaakt over de reductie van zout, suiker en verzadigd vet. De afgelopen jaren zagen we keer op keer in onze tests dat er weinig vooruitgang werd geboekt: te zoute vegaburgers, erwtensoep en bouillonblokjes, te zoete satésaus en maaltijdvervangers en te vette lasagnes en diepvriespizza’s. Ook studies van het RIVM wijzen uit dat Nederlanders gemiddeld slechts 0,5 gram minder zout en vier gram minder suiker binnenkrijgen ten opzichte van de situatie voor het akkoord. Volwassenen krijgen nu dagelijks gemiddeld 8,7 gram zout en 114 gram suiker binnen, dat is ruim boven de aanbevolen gemiddelden. Overigens laten die studies van het RIVM wel zien dat in verschillende productgroepen de percentages zout en suiker gereduceerd zijn de afgelopen jaren. Maar vaak gaat het dan om slechts vijf tot tien procent – dat zijn te kleine stappen.”
Vanuit het ministerie van VWS is er een nieuwe aanpak in de maak, het Productverbetering en voedselkeuzelogo. Die moet in de loop van 2022 ingevoerd worden. Hoe staan jullie daar tegenover?
“Het Akkoord Verbetering Productsamenstelling ging natuurlijk uit van zelfregulering. In dit nieuwe systeem is de overheid eindverantwoordelijk – daarover zijn we positief gestemd. De overheid bepaalt de nieuwe eisen, bijvoorbeeld wat betreft grenswaardes. Onder andere het RIVM heeft al veel verkenningen gedaan rondom herformulering. Maar de afspraken die nu op tafel liggen, gaan wat ons betreft niet ver genoeg. Aanscherping is echt nodig; de afspraken gelden voor tien jaar en het zou pijnlijk zijn als we in 2032 moeten concluderen dat er weer slechts kleine stappen zijn gezet. Wij pleiten voor strenge, wettelijke normen voor alle productgroepen. We willen bijvoorbeeld dat honderd procent van de producten valt in de categorie met de laagste gehaltes, in plaats van de vijftig procent waar nu aan wordt gedacht. Voor brood is er destijds een wettelijke norm vastgesteld wat betreft de hoeveelheid zout. Dat werkt heel goed; RIVM-rapportages wijzen uit dat de inname van zout in brood enorm is teruggelopen. Als de hele sector aan zo’n norm moet voldoen, hoeft er onder fabrikanten geen terughoudendheid te zijn om te reduceren.
Verder zijn we voorstander van sancties voor fabrikanten die achterblijven. De prikkels die nu in het voorstel staan – denk aan naming & shaming en Nutri-Score – zijn te zwak. Ook de WHO adviseert om wettelijke normen te stellen in combinatie met handhaving. Het voorstel zoals nu bekend, mag van ons dus veel ambitieuzer.”
Waarom is de politiek voorzichtig met dit soort maatregelen, denk je?
“Dat is vermoedelijk een politieke keuze. Draagvlak is natuurlijk belangrijk in de politiek. En de levensmiddelensector staat ook niet meteen te juichen bij het voorstel voor wettelijke normen. Veel zal afhangen van het nieuwe kabinet. Door de pandemie is de link tussen leefstijl en corona duidelijk geworden. Het zou mooi zijn als dat een aanjagend effect heeft. Reductie wordt trouwens ook genoemd in het grote Europese verhaal, de Farm to Fork Strategy . Eind dit jaar worden er vanuit Europa initiatieven gelanceerd om de herformulering van voedsel te stimuleren. Goed dat het ook daar op de agenda staat!”
Wat verwachten jullie van fabrikanten?
“Dat ze gaan luisteren naar de wens van de consument. Uit ons onderzoek van vorig jaar blijkt dat 91 procent van de consumenten wil dat er minder zout en suiker in producten wordt gebruikt. 65 procent vindt bovendien dat de verantwoordelijkheid hiervoor in eerste instantie ligt bij de fabrikanten – daarna bij zichzelf en de overheid. Studies wijzen uit dat mensen grotendeels op routine kopen. De meeste consumenten vergelijken geen etiketten met elkaar als ze in de supermarkt staan. Fabrikanten moeten dus echt prioriteit geven aan reductie.”
Welke redenen hebben fabrikanten om terughoudend te zijn met de reductie van zout, suiker en vet?
“Die vraag zou de branche natuurlijk moeten beantwoorden. Maar ik denk dat er verschillende redenen voor kunnen zijn. Zo zijn er nu geen wettelijke normen vastgesteld en is er geen pressiemiddel vanuit de overheid. Ook zijn fabrikanten bang voor smaakverandering, horen wij vaak. Dat verbaast ons, want wij zien grote verschillen tussen merken in het gebruik van zout, suiker en vet. We hebben bijvoorbeeld recent huismerken pesto met elkaar vergeleken. In het ene huismerk zat 0,9 gram zout per 100 gram, in het andere maar liefst 4,8 gram. Bij onder meer vegetarisch gehakt, tomatenketchup, erwtensoep, cocktailnootjes en rozijnenbollen zagen we ook grote verschillen. Onderzoek uit 2018 liet hetzelfde beeld zien voor suiker. De ene fabrikant stopte zeven suikerklontjes in zijn teriyaki woksaus, de ander maar anderhalf.
Ook in vergelijkbare graanrepen zaten grote verschillen: de ene bevatte zeven gram suiker, de andere maar twee gram. Bij vegetarisch broodbeleg zagen we weer grote verschillen in het gebruik van hoeveelheden verzadigd vet. En al die merken hebben klaarblijkelijk bestaansrecht. Het kán dus wel. Overigens is het niet zo dat bepaalde fabrikanten of retailers het over de gehele linie beter doen dan andere, het verschilt per product.”
Zal Nutri-Score invloed gaan hebben op de herformulering van producten?
“Wij vermoeden inderdaad dat die, als die ingevoerd gaat worden, zal leiden tot een verbeterde productsamenstelling. We horen nu al geluiden over fabrikanten die ermee bezig zijn, omdat je straks op de voorkant van de verpakking heel duidelijk gaat zien hoe gezond of ongezond het product is. Maar Nutri-Score is nog niet verplicht en bovendien bedoeld als systeem om consumenten te helpen beter te kiezen. De criteria die bij Nutri-Score horen, zijn dan ook in eerste instantie voor dat doel ontwikkeld. Wat ons betreft moeten de eisen voor productverbetering losgekoppeld worden van de criteria voor Nutri-Score.”
Project Productverbetering en voedselkeuzelogo
In het huidige voorstel voor het project Productverbetering en voedselkeuzelogo, dat is voortgekomen uit het Nationale Preventieakkoord, ligt de eindverantwoordelijkheid bij de overheid. Die neemt ook de besluiten, onder andere over de nieuwe eisen voor producten. Dit gebeurt per productcategorie of type product (zoals bewerkte groenten, brood en graanproducten of sauzen). Deze eisen kunnen gaan over de ingrediënten per 100 gram of 100 milliliter, de grootte van een portie of de verschuiving van het meer verkopen van caloriearme producten in plaats van calorierijke. De nieuwe eisen kunnen tussentijds worden aangescherpt en zijn zo opgesteld dat bedrijven hun producten steeds een stap kunnen verbeteren. De overheid stelt deze eisen op in samenwerking met het Voedingscentrum en het RIVM. Daarnaast onderzoekt de overheid hoe fabrikanten aangemoedigd kunnen worden om hun producten te verbeteren. De mogelijkheden daarvoor zijn subsidie voor gezonde producten en positieve aandacht voor voedingsmiddelen in de media. Het RIVM ontwikkelt momenteel een manier om het nieuwe systeem te volgen. Bron: rijksoverheid.nl